Spring naar inhoud

UIT DE BUNDEL ARTISTIEKE HERINNERINGEN EN ANDER ONGENOEGEN

april 22, 2011

UIT DE BUNDEL ARTISTIEKE HERINNERINGEN EN ANDER ONGENOEGEN

Donderdag 22 okt. 1987.

Om half negen vertrokken naar Amsterdam per auto met Ina en om half een staan we op de Pres. Kennedylaan voor het huis van Henke. Ik bel aan en zie tot mijn verbazing haar ex-echtgenoot Mark de deur openen. Hij nodigt ons verdacht hartelijk binnen en we drinken thee. Mark zegt dat hij mij als een ware christen wil “vergeven wat ik hem allemaal heb aangedaan als kunstenaar”.
”Dat is mooi van je,” zeg ik spottend. Ik ben me van geen kwaad bewust. Het is eerder andersom.
Het was Mark die me verzekerde dat hij samen met een beeldhouwer (alleen durft hij niets) Jan Maaskant, die mij niet eens kende, er alles aan zou doen om te verhinderen dat ik aan de christelijke akademie te Kampen zou komen les geven.
”En de direkteur staat ook helemaal vierkant achter mij,” verklaarde hij naief.
Ik zat er niet op te wachten om een lullig akademie baantje te vervullen en als een lesboer uren te draaien. Ik was nu eenmaal een vrije schilder die vrij wilde blijven. Ik had Mark een keer naar aanleiding van zijn reportage in het blad van Christian Artists een briefje geschre ven dat ik hem uiterst hypocriet vond. Het ene jaar was hij belijdend Jood, het volgendde vrijgemaakt gereformeerd, daarna weer Christus belijdende Jood, zo wisselde de identiteit van Mark met het jaar, al naar gelang de religieuze signatuur van zijn klanten.
Ina vertelt dat ze een boek aan het schrijven is.
Mark reageert met: ”En ik schrijf op het ogenblik aan wel drie boeken: een over Mijn Visie Op De Landschapsschilderkunst Van De Zeventiende Eeuw, een tweede over grafies ontwerpen anno nu en het derde over mijn eigen leven en werken in het licht van de Grote Meesters. En ook nog een boek dat Kind van de Shoa gaat heten.”
Ik zeg dat de mensheid vooral op zijn autobiografie zit te wachten. Volgens Mark wordt het een onverbiddelijke bestseller die zijn ster tot ver boven het wazige firmament van het walhalla van de moderne kunst zal doorstoten. Het zal dan ook nooit uitgegeven worden. Het boke Kind van de Shoa suggereert dat Mark uit het concentratiekamp kwam, maar niets is minder waar. Hij heeft als kind ondergdoken gezeten en kwam dikker de onderduik uit dan hij er in kwam.

Om elf uur bellen we aan bij schilderesje Paula, die op vegetariese halve zolen Birkenstock ers loopt, tot ons afgrijzen, dus de onmiddellijke en definitieve tweede afknapper van de dag na Mark de Klijn, die door en door verwende gefrustreerde Joodse Bube.
Paula blijkt een lichtelijk gefrustreerde, zoveelste rangs schilderes op een benauwde boven etage die net haar opleiding aan de Rijksakademie heeft voltooid, dus in het bezit is van een brevet van onvermogen.
De muren van haar huis hangen vol onooglijke, krijterige, vlak geschilderde doeken waar de honden geen brood van lusten. Ik onderdruk mijn walging. Ze roemt haar “leermeester” Arie Kater, die niet voor de poes was en dagelijks naar goed artiesten voorbeeld straal bezopen aan de bar van Arti hing en na een paar pilsjes zijn keel begon hees te brullen:”Ik ben de grootste levende schilder!Ik ben de grootste!De allergrootste!”
Ik zat een keer naast hem toen hij dat ook weer begon te schreeuwen. Ik tikte hem op de schouder en zei:”Méént U dat nou werkelijk?”
Hij werd onzeker,stamelde wat onverstaanbaar terug en zei: ”Nou,euh..ik,euh…nou,eh, eigenlijk niet!
” Waarom zegt U dat dan?”vroeg ik.
“Ach,je moet toch wat zeggen, anders val je als artiest niet op en er zitten toevallig wel even een paar lekkere wijven met joekels van tieten aan de overkant van de bar, die tippelen daar wel in bij mij en dan kan ik straks lekker met die wijven mee naar huis om een potje te rollebollen met zijn drietjes en blijf jij hier als droogneuker alleen achter, meneer de bescheidenheid!Hoe heet U ook weer? Van der Wal? Bent U die van der Wal in de sloot? ”
Ik wist genoeg en beeindigde het gesprek. Wel zei ik hem nog dat hij beter niets kon zeggen als hij niets te zeggen had.I k was als EO lid en GPV stemmer van dat soort ordinaire taal nu eenmaal niet gediend.
Om half twaalf,na het bezoek aan wollen geitenharensokken Birkenstockerpaula neem ik de tram naar het centrum,stap over op lijn drie naar het Stedelijk Museum om de tentoonstelling van Jan Beutener te bekijken. Ik koop de catalogus en loop via de P.C. Hooftstraat (waar ik als tienjarige een kat van het dak zag vallen,die met een plof op de stoeptegels terecht kwam, klaaglijk miauw zei en weer verder wandelde met opgeheven staart) naar Arti om een kop koffie en een stuk stokbrood met tomaten en sla naar binnen te werken.
Een tafeltje naast me zit het Achterhaaalde Nationale Monument Van De Immorele Jaren Zestig: Jan Cremer met zijn grauwe, grijze kop een interview weg te geven aan J. Vegter, die hem ademloos van bewondering konstant aanstaart en nauwelijks uit zijn woorden kan komen.
Ik vang flarden van het gesprek op. Jan is meestal aan het woord: ”Vanaf pak weg, godverdomme, van mijn godverdomde achttiende jaar,weet je wel, godverdomme, weet je wel, heb ik,godverdomme Jan Cremer,godverdomme,dag en nacht en als ik zeg dag en nacht, bedoel ik ook dag en nacht gewerkt, weet je wel, godverdomme, tot diep in de nacht, godverdomme ,weet je wel godverdomme en nooit niet geen slaap, godverdomme weet je wel, nog geen minuut, altijd tot ver na twaalven aan het werk en maar buffelen, weet je wel.”
Cremer is oud en dik, grijs en grauw geworden en begint al kaal op zijn achterhoofd te worden. Hij gaat steeds meer op Jan Wolkers lijken van uiterlijk.
Ik heb nooit een woord willen wisselen op Arti met hem. Ik minacht hem. Ik hoor hem maar doorzwetsen, kan het gesnoef niet langer aanhoren, sta op, reken af bij de bar en loop Arti uit naar de Leidsestraat en koop de biografie van Bob Dylan , door Shelton geschreven,neem daarna lijn tien naar de Tweede Nassaustraat en als ik de trap op loop hoor ik de stem van Ina al in de gang die in gesprek is met schilder Hans Giessen.
Een kwartier later komt Godelieve S. ook met haar vriendin Lia, die ook een Scorpio blijkt, net als ik.
In het kleine kamertje zaag ik de over gebleven planken op maat zodat we ze in de auto kunnen vervoeren.
Als we het ateliergebouw uitlopen komen we hoerenloper Pieter E. met de koude vissenogen tegen. Hij draagt een aftandse Montycoat. We groeten elkaar niet, net zoals jaren geleden. Hij is een oud, vermagerd, aan de drank geraakt, verschrompeld scharminkeltje.
”Wat een minkukel,” zegt Ina.
”Hahaha,” lach ik om deze juiste typering van de eens zo hip geklede artiest. In de jaren zestig was hij wereldberoemd in artistieke kringen aan de Willemsparkweg omdat hij de 100 meter in 9 secondes liep en waar hij exposeerde bij de bisexuele kunsthandelaar Yaki Kornblitt van Galerie 20.
Pieter E. bekende aan D.M. in 1970 eens dat hij bisexueel was, zo lang hij bij een man maar niet het initiatief hoefde te nemen.
We rijden naar de Valeriusstraat, omdat Ina daar een schilderes gaat interviewen. Ze blijkt een verkrampt, bleek onaantrekkelijk leptosoompje te zijn en zegt de illustrator Teun Nijkamp goed te kennen. Hij heeft haar voor mij gewaarschuwd om mij niet binnen te laten.
“Moeilijk om dan voor het boek dat Ina schrijft een foto te nemen met mijn 6 x 6 camera.”
Ina haalt de neurote over om dan maar voor haar huisdeur te poseren. Ik neem de fotos met enige tegenzin.
Ik spreek met Ina af om zeven uur in Arti, want hier heb ik toch echt geen zin in. ER lopen al genoeg halve garen rond in het kunstenaarsplantsoen.
Ik loop langs kruidenier Pasteuning waar ik als kleuter met mijn grootvader al boodschappen deed in 1946 en van mijn zinken dubbeltje (mijn wekelijkse zakgeld,al snel opgehoogd tot 25 cent) een rol King pepermunt mocht kopen.

From → Zonder categorie

One Comment
  1. fredvanderwal permalink

    Dit is op Fredvanderwal's Weblog herblogd.

    Like

Plaats een reactie