Spring naar inhoud

Na hun dood worden ze door hoogwerkers het raam uit getakeld

februari 2, 2016

U was ook in die tijd al een heer of Uw gebrek aan financiële midde-len ten spijt in de zestiger jaren eigenlijk meer een chique hippie, een wolf in schaapskleren. Heeft Uw moeizame start als beeldend kunste-naar met deze onmodische trek te maken gehad?

U heeft misschien wel een beetje gelijk. Alhoewel: die moeizame start was te wijten aan obstakels van zeer verschillende afkomst. Ik mocht niet naar de akademie van mijn opvoeders en ook niet naar de op leiding voor tekenleraren. Mijn debuut greep plaats midden jaren zestig, toen de pers in Nederland eindelijk ontwaakte en er opnieuw tijdschriften verschenen. Nou, kort daarop ontstond ondanks heel veel tegenwerking van het Stede-lijk Museum en de toonaangevende kunstkritiek de tegenbeweging van de Nieuwe Figuratieven rond Galerie Mokum: Teun Nijkamp, Barend Blank-ert, Chris van Geest, Cornelis Doolaard, Fred van der Wal, enzovoort. Allemaal schilders die fel tegen het dood gebloede abstract expressionis-me van Karel Appel en zijn trawanten waren en ook nog subsidies binnen sleepten. Máár: de eerste mensen die mij dwars zaten, waren veel ouder dan ik, dat waren “kunstzinnige” Haarlemmers van een vorige generatie, die naar films gingen van commissaris Maigret en daarom alpinopetten of Baskiese mutsen en donkerblauwe montycoats droegen en sukkels in Amsterdam als die miesjmacher Jacob K. of de illustrator waarvan ik de naam al lang vergeten ben.

Toen ik eens ‘s avonds om half tien aanbelde bij een in zijn vrije tijd schilderende tekenleraar in Heemstede (Willem Snitker), die getrouwd was met een violiste en zich de Jan Cremer van Heemstede noemde, werd ik daar de deur uit gebonjourd, want om half tien ging hij al naar bed. De volgen de dag moest hij tekenlessen geven op een schooltje en van half tien tot kwart voor tien ‘s avonds was het neuken geblazen, daar had hij zijn handen vol aan.

De Jan Cremer van Heemstede was een notoire langslaper, een droog neuker en een schoolmeester!

Dat waren de silver sixties in de provincie, nou ja, die tekenleraar was helemaal geen gróót schilder maar op dorps nivo toch wel een man van aanzien daar die in allerlei commissietjes en kunstverenigingen zat waar de provincie hoofdstad rijk aan is.Hij heeft eens zes uur staan wachten om een krabbeltje van Picasso te kunnen krijgen, hoorde ik in 1966 van de Haarlemse tekenleraar Gerrit die hem geloof ik hogelijk bewonderde.

Een slijmjurk dus, zoals de meeste teken leraren. Nou, die Willempie vond dus bij voorbaat al niets aan mijn werk: “Mislukt. Op hol geslagen fantasie, perversies en beeldend onvermogen” was zijn commentaar in het portaaltje, want verder ben ik daar toen niet gekomen.

Ik kon dan ook geen lid worden van een van de vier kunstenaarsverenig- ingen daar, dat werd ook nog tegen gewerkt.

Ja, toen ik al een paar jaar weer terug in Amsterdam was werd ik voorge-dragen voor het lidmaatschap van sociëteit Teisterbant in 1969 en hoorde bij de elite van Haarlem.

Dus: de kunstenaars in Haarlem en Heemstede die ouder waren dan ik, dié waren vanaf het begin al tegen mij. Dat heeft mij in zekere zin gered, an-ders was ik ook zo’n Haarlemse schilderende dorpsidioot geworden die als enige en grootste talent het heffen van glazen met inhoud koestert en zich constant moet laten vol lopen in achterafkroegen zoals mijn egocen-triese, goede vriendin Joccarini R. (Hyacintha Reijnders) waar ik nog steeds heel erg veel van houd in het geheim, ondanks haar gebrek aan ta-lent, net als van haar totaal los geslagen beroeps werkeloze bisexuele zus-ter, die op een huurflat woont en kroegtijgers uitvreet.

Die jonge, zowel als oudere gedrogeerde experimentelen in de met verf besmeurde Levis jeans in Haarlem waren natuurlijk ook helemaal niet op mij gesteld, want ik schilderde en tekende toen al een coherent, duidelijk wereldbeeld, sprak niet die platte, uit boeken en films ge leende hippietaal en droeg fatsoenlijke kleding. Geen leren polsbanden en kettingen zoals die vreselijke teken lera ren. Ik liep ook niet dronken te schreeuwen laat over straat of te demonstreren tegen de Vietnam oorlog in 1966, zoals mijn ex-klasgenoot Peer Oelewapper, dat vond ik allemaal vrijblijvende flauwekul.

En van abstracte experimenten of zo, daar hield ik mij ver van evenals van tegennatuurlijke on tucht met kleine jongetjes. Voortdurend hasj roken zoals de Haarlemse graficus Piet Pukkelmans. of de langharige artistie-kerige steuntrekker Karel Slingervoet die aan de horse ging deed ik ook al niet want ik bleef liever wakker.

Máár – en dat is weer zo’n mooi voorbeeld van kliekvorming – die experimentele subsidievreters zoals Remco Guichelheil (Remco van der Gugten)  of die beeldhouwende ex- tekenleraar J. Minderman (Jan Mulder) c.s. dachten: Fred van der Wal wordt tegen gewerkt, door al die apen die voor ons zijn.

Dus: wij kunnen dan moeilijk óók niet tegen Fred van der Wal zijn, anders krijgen wij helemaal geen subsidie, gesubsidieerd gemeente ateliertje of een reisbeursje van CRM. Hè?

Op die manier kwam ik dan in Amsterdam weer terecht in 1967 na een afwezigheid van tien jaar, tegen mijn zin doorgebracht in een Heemsteed-se villa aan de J.C. van Oostzaanenlaan 6, vlak bij de Heemsteedse Dreef, alhoewel de omgeving daar heel mooi is.

Ik had net van tevoren in mei 1967 een echt aantrekkelijke Spaans ogende vriendin (Catharina) opgescharreld, die in het laatste jaar van akademie De Schans zat en mij een beetje leerde koken en andere dingen die meer op het horizontale vlak lagen, waar zij als Leidseplein meisje beslist ex-pert in was.

Ze was verzot op beffen en ik wist toen nog niet dat zo iets ook kon. Dat had ik van mijn grootouders of de griffermeerde Alice Kneuterdom helemaal niet geleerd. Het stond ook niet in de Winkler Prins uit 1934. In plaats van beffen las ik veel liever een goed boek zoals “Alleen op de Wereld” en identificeerde mij dan met Remy, omdat ik zelf ook nooit ou-ders heb gekend.

Maar ik voélde wel die abstracte kladschilders, veelal linkse BBK leden, talentloze niksnutten, verpolitiekte, valse relnichten en totaal talentloze schreeuwerige subsidie opvreters als R. denken: “Hij hoort er niet bij en wij zullen er voor zorgen dat hij er ook niet bij komt”. In elk geval woont R. nu drie hoog achter in die vreselijke Lecerqstraat waar alle bewoners voor tijdig dood gaan aan leukemie door de uitstoot van al die passerende benzineslikkers. Na hun dood worden ze door hoogwerkers het raam uit getakeld omdat de trappen in die achterbuurten te nauw zijn en de lucht-dichte lijkkist (eigen roem stinkt) niet door de bocht van de trap kan. Bij die uitvreterskunstenaars zaten voornamelijk mensen die kommunistiese sympathieën hadden of zelfs lid van de komunistiese partij waren. Dat was toen heel erg in de mode, dan kreeg je automatisch elk jaar reisbeurs-jes om naar Cuba of China af te reizen en stipendia bij de vleet, dat is nu weer helemaal uit (lacht). En ik was dus géén kommunist. Ook nooit geweest. Ik was zelfs fel anti-kommunist.

From → Zonder categorie

One Comment
  1. fredvanderwal permalink

    Dit is op Fredvanderwal's Weblog herblogd.

    Like

Plaats een reactie